Achtergrond van de zaak en beslissing van het Hof
Caterpillar Group, een in de VS gevestigd bedrijf, richtte in 1996 een Indiase dochteronderneming op onder de naam Progress Rail Locomotive Inc. Deze dochteronderneming exploiteert een fabriek in India, oorspronkelijk gevestigd in Noida en later verplaatst naar Hubli. Progress Rail verleent ook ondersteunende diensten aan Caterpillar op een "cost plus"-basis binnen de groep.
De Indiase belastingautoriteiten voerden aan dat Progress Rail India een vaste inrichting in India had geactiveerd omdat het wezenlijk betrokken was bij de kernactiviteiten van Caterpillar. In antwoord hierop voerden Progress Rail en Caterpillar aan dat de door Progress Rail India uitgevoerde activiteiten van voorbereidende en ondersteunende aard waren en geen deel uitmaakten van haar kernactiviteiten. Zij voerden ook aan dat hun transacties tegen marktconforme prijzen werden verricht, na objectieve studies van de verrekenprijzen.
Op 28 mei 2024 heeft het Indiase Hooggerechtshof Progress Rail India en Caterpillar in het gelijk gesteld en geconcludeerd dat hun activiteiten geen vaste inrichting vormden onder het belastingverdrag tussen de VS en India. De beslissing van het Hof hield rekening met verschillende belangrijke factoren:
- Vaste bedrijfszetel: Een van de belangrijkste manieren waarop een bedrijf een vaste inrichting kan hebben op grond van artikel 5 van het OESO-modelbelastingverdrag, is door een vaste bedrijfszetel aan te houden van waaruit het opereert. Progress Rail werd echter volgens de Indiase regels niet geacht een vaste inrichting te hebben, aangezien de activiteiten van Caterpillar als voorbereidend en ondersteunend werden beschouwd. Bovendien was er geen bewijs dat de bedrijfsruimten van Progress Rail door Caterpillar voor haar bedrijfsactiviteiten werden gebruikt.
- Afhankelijke agent: Het inhuren van een agent in een land om regelmatig contracten af te sluiten namens het bedrijf is een andere manier om een permanente vestiging onder het OESO-modelverdrag in werking te stellen. Het Hof vond geen bewijs dat Progress Rail de bevoegdheid had om regelmatig contracten te sluiten of orders te verwerven voor Caterpillar. Bijgevolg concludeerde het Hof dat er geen sprake was van een afhankelijke agent met PE.
- Diensten: Het verlenen van grensoverschrijdende diensten is een andere mogelijke manier om een vaste inrichting te creëren onder veel belastingregels, waaronder die in India. Het Hof oordeelde dat Caterpillar werknemers geen diensten aan Progress Rail verleenden, zodat er geen vaste inrichting voor diensten werd gevestigd.
Lessen voor multinationals
Het Hooggerechtshof oordeelde in het voordeel van Progress Rail en Caterpillar, maar het is belangrijk om op te merken dat deze beslissing gebaseerd was op de specifieke feiten van de zaak. De uitspraak impliceert niet dat een niet-ingezeten bedrijf geen vaste inrichting kan vormen alleen omdat het een lokale dochteronderneming heeft. Als de feiten anders waren geweest - bijvoorbeeld als de Indiase dochteronderneming regelmatig contracten had gesloten namens Caterpillar of als haar activiteiten nauwer verbonden waren met de kernactiviteiten van Caterpillar - had het Hof kunnen bepalen dat er sprake was van een vaste inrichting.
Deze zaak benadrukt het feit dat belastingautoriteiten in elk land de activiteiten van een lokale dochteronderneming in relatie tot haar niet-ingezeten moedermaatschappij kunnen onderzoeken om te bepalen of er een permanente vestiging is ontstaan. Alleen het hebben van een lokale dochteronderneming neemt het risico op het creëren van een vaste inrichting niet weg. Daarom moeten dochterondernemingen van niet-ingezeten bedrijven voorbereid zijn om vragen van belastingdiensten te beantwoorden over hun activiteiten en of deze een vaste inrichting, afhankelijke agent of dienstgerelateerde vaste inrichting kunnen veroorzaken. Daarnaast moeten multinationale groepen zich bewust zijn van potentiële PE-risico's in elk land waar ze activiteiten hebben.
Tot slot is het belangrijk om te onthouden dat elk land zijn eigen regels heeft met betrekking tot vaste inrichtingen, belastingverdragen en handhavingspraktijken. De PE-risico's variëren per land en per specifieke activiteit die een organisatie in elk rechtsgebied onderneemt. De meeste multinationale organisaties beperken deze risico's door externe belastingdeskundigen in te schakelen om hun activiteiten regelmatig te toetsen aan de relevante regels voor vaste inrichtingen.